Ik heb een vogel voor jou gedroomd
De garage van mijn ouderlijk huis was een opvang voor zielige vogels geworden. Er zat een kletsnatte merel op een rooster waar je normaal een gebakken taart op laat afkoelen. Hij was er slecht aan toe. Zijn kraaloog bleef steeds bijna achter een spijltje hangen. Dan was hij helemaal weggezakt. Ik pelde zonnebloempitten voor hem omdat hij niet meer de kracht leek te hebben die zelf met zijn snavel open te krijgen. Toen hij opgedroogd was, zette ik hem in een kartonnen doos met stro. Naast jou zat een kraai op een stok die jou steeds kopjes gaf of met zijn klauwtje jouw gezicht streelde. Hij zei ook lieve dingen tegen je, die jij hem geleerd had en jij kriebelde hem dan in zijn nek. Ik probeerde op te vangen wat hij tegen je zei. Vroeger hadden we een stripboekenbibliotheek in die garage. Voorin ieder stripboek zat een kladblokvelletje met plakband. Daar schreven we de datum dat het boek terug moest. Soms bleven kinderen ook ter plekke lezen. Die boeken hoefden ze dan niet meer te lenen